Zware Kees

Deel 1

Verhalen voor het varen gaan

1e Druk Mei 2010

ISBN: 978-90-8616-057-0

NUGI: 446

2e Druk November 2010

Uitgeverij: Lanasta, Emmen

 


Constanta

Constanta was zo’n haven. Zo’n haven waarvan je achteraf op zee denkt: ik ben er geweest, maar heb niks gezien.

Geen plaatselijk kasteel, geen terras, geen lokale biertjes, zelfs geen sappige stapverhalen aan het ontbijt. Want niemand kon weg. De stad bleek vijftien kilometer weg, net zo onbereikbaar voor ons als de wereldtitel voor het Nederlands elftal.

   Gelukkig hield onze agent Silviu van een praatje. Tussen zijn flauwe grappen door wist hij mij toch te boeien met lokale wetenswaardigheden. Wist je bijvoorbeeld dat er dieper dan 150 meter in de Zwarte Zee niets kan leven? ‘Komt zeker door de milieuvervuiling!’, riep ik direct. Maar nee, er zit dieper dan 150 meter teveel zwavel in het water, daar kunnen vissen en ander zeeleven niet tegen. En er is geen stroming van de oppervlakte naar dieper water, zodat alleen in de bovenste laag van de 2100 meter diepe zee leven mogelijk is. En dat leven, jawel, dat wordt momenteel ‘enigszins’ bedreigd door lozingen en andere vervuiling. Kreeg ik alsnog mijn zin.

   Dat zwavel conserveert trouwens erg goed. Tweeduizend jaar geleden voer een Romeins schip ergens op de Zwarte Zee. Door een plotselinge storm en een slecht gestuwde lading Romeinse potten en pannen verging het schip jammerlijk. Maar, een kleine troost voor de nabestaanden, het schip ligt er nog net zo bij als toen ze verging. Dat heeft Discovery Channel ontdekt. Met een klein onderzeebootje, aldus Silviu.

   Die stormen, dat is me wat: zo lig je nog rustig ten anker en zo lig je meer dan 150 meter diep, voor de eeuwigheid geconserveerd (okay, een rede is geen 150 meter diep maar het klinkt beter voor het verhaal).  

Het overkwam twee schepen op de rede van Constanta. Een Griek en een Chinees. Ze werden door de havenautoriteiten gewaarschuwd voor slecht weer. Het Griekse schip kreeg het anker niet thuis en het Chinese dacht: als die Griek blijft liggen, dan zal het wel loslopen. De rest vertrok, weg van de kust.

   Toen de storm was uitgeraasd, waren beide schepen en hun 54 opvarenden verdwenen. Weken later spoelde op het strand bezuiden Constanta een luik aan van één van de schepen. Het had over de zeebodem een afstand afgelegd van bijna twintig mijl! 

Ook al kun je de wal niet op, elke haven heeft een eigen verhaal.

 


Soms is een woordenboek aan boord erg handig...

Working language

‘The working language on board this vessel is English.’ Deze zin staat op de eerste bladzijde van ons scheepsdagboek. Dat moet van de scheepvaartinspectie zodat er geen misverstand kan ontstaan: het betekent zoiets als, wij gebruiken/verstaan Engels.

   Je zou zeggen, in de scheepvaart spreekt toch iedereen Engels, het is immers een internationale aangelegenheid? Maar nee, zó eenvoudig ligt het niet. Gebrek aan goed geschoold personeel, de verlokkingen van nog goedkopere bemanningen (wat te zeggen van matrozen uit Nepal die ik eens tegenkwam?), versoepeling van de eisen waaraan een zeevarende moet voldoen, kortom allemaal niet bevorderlijk voor de omgangstaal.

   Maar geen nood: het boekje ‘Standard Vocabulary For Mariners’ brengt uitkomst. Dit is een handleiding die in simpel Engels de zeeman helpt te communiceren met anderen. Daar moest ik aan denken, vorig jaar winter in de Baltic, onderweg naar Gdansk.

   Komend vanaf de Fehmarbelt passeer je een knooppunt van verschillende routes. Ook liggen er een aantal ondieptes. Daardoor lijkt het zo nu en dan dat tegemoetkomende schepen op aanvaringskoers liggen. Eén blik op de kaart leert echter dat een dergelijke tegenligger, als hij tenminste het scheidingsstelsel volgt, koers moet wijzigen en op veilige afstand ‘rood op rood’ passeert. Maar niet iedere zeevarende bleek dit inzicht te hebben.

   Kort voordat wij koers moesten wijzigen werden we opgeroepen door een tegemoetkomend schip. De conversatie ging ongeveer als volgt: ‘Sheep on my bow… eh… Gd$%##@… why…eh… you come so...close!’

Vruchteloos probeerde ik mijn collega-‘officier’ uit te leggen dat wij binnen een paar minuten koers zouden wijzigen. Zonder resultaat: ‘Sheep, you…eh… go away... you red to red! I callink captain!’

Ik ben toen maar iets eerder onze nieuwe koers gaan voorliggen. Wel vroeg ik hem naar zijn adres, zodat ik een exemplaar van de Standard Vocabulary kon opsturen, maar die vraag begreep hij nog minder dan zijn zeekaarten.

   Denk nu niet dat wij Nederlanders ons altijd zo geweldig redden in het Engels. Vol verbazing bekeek ik een voorraadlijst die mijn tweede stuurman had vertaald. We bleken vijftien bussen crawling oil en 24 floor towels aan boord te hebben. In Gdansk aangekomen waarschuwde dezelfde stuurman de loods toen het ging sneeuwen: ‘The deck may be glad!’

Op sommige schepen zou de eerste zin in het journaal dan ook moeten luiden: ‘The working language on board this vessel is broken English’. Als dit nog te onbegrijpelijk is kan men volstaan met: ‘Me speak pit-coal English’…


Nieuwe speeltjes

Ze worden steeds groter die nieuwe containerschepen. Ver over de 300 meter lang en aan boord ruimte voor meer dan 10.000 containers. Is dat nog leuk? Ik weet het niet, soms hebben we containers aan dek maar erg opwindend zijn ze niet. Ik kan me ook niet voorstellen dat een kapitein van een containerschip vol geestdrift kan vertellen over de lading waar hij dagelijks tegenaan kijkt - ‘Gisteren stonden de containers op bay 33 nog vierhoog en vandaag wel vijfhoog!’

   Zoals een stuurman het eens plastisch uitdrukte: ‘Ik laat nog liever mijn oogballen tatoeëren dan op een containerschip te moeten varen.’

Nee, wij laden vaak ‘nieuwe speeltjes’. Regelmatig staan bij ons werk-, of voertuigen aan dek of in het ruim. Daarbij moet je denken aan containerstapelaars, hoger dan de scheepsbrug, bulldozers, dumptrucks zo groot dat je te pletter valt wanneer je uit de cabine zou springen, mobiele kranen á 600 ton per stuk of gewone voertuigen.

   Eens hadden we 36 lijnbussen aan dek staan. Bestemd om het verouderde wagenpark in de Dominicaanse Republiek te vervangen. Aangezien ik ben opgegroeid met bus en trein wist ik feilloos hoe de noodbediening van de deuren werkte, zodat we vóór de lunch gezellig in de bus gezeten een biertje konden drinken. De stagiair, achter het stuur gezeten, ging helemaal op in zijn rol als buschauffeur. Een jongensdroom kwam uit! Ik heb hem na deze reis trouwens niet meer teruggezien; wellicht rijdt hij nu op lijn 5.

  

Constructiekraan voor offshoreschip

Shiploader (380 mt) geladen te Varna

Shiploader, duallift

De Dominicaanse Republiek is een land die onder de categorie ‘cadeautjeslanden’ valt. Dat betekent dat er véél autoriteiten aan boord stappen met véél, grote, lege tassen. Tijdens manoeuvreren zag ik de bui al hangen: de kade kleurde zwart van de mannetjes in uniform, heel gewichtig allemaal.

   ‘Kap, er staan véértig mannetjes klaar voor inklaren…’ De stuurman had hen behulpzaam geteld en kon een ondertoon van leedvermaak niet onderdrukken. Ik zuchtte en controleerde nog maar eens of het papiervak van het fotokopieerapparaat vol genoeg zat.

   De opluchting was groot toen bleek dat de groep het voltallige buschauffeurkorps was dat de nieuwe bussen in ontvangst kwam nemen.

Eenmaal opgelucht ben ik vrijgevig en het duurde niet lang of de hoofdbuschauffeur had een aantal biertjes achter zijn kiezen. Hij stond er vervolgens op achter het stuur van de eerste bus plaats te nemen tijdens lossen. Toen hij hoog door de lucht vloog konden wij hem horen juichen. (Mogelijk is toen het woord airbus ontstaan, later vooral in de luchtvaart gebruikt.)

Tsja, nieuwe speeltjes maakt van volwassenen kinderen.


Hardroze kippen

Wie van jullie heeft er thuis tuinkabouters? Niemand? Ik betwijfel het. Is toch leuk, van die vrolijk beschilderde mannetjes met een kruiwagentje, een eeuwige glimlach op het gezicht? We lagen in Ghana en daar bestaat zoiets niet. Eigenwijs als ik ben ging ik op zoek naar een alternatief souvenir. Iets voor in de tuin.

   Wie Takoradi een beetje kent weet dat er vlak bij de havenpoort een zeemanshuis is. Naast een biertje kun je er ook houtsnijwerk kopen. Maar, zo waarschuwde de medewerker van dit zeemanshuis mij, niet doen want de prijs ligt hier vier keer zo hoog als elders in de stad. (Elders had hij, zo bleek later, een aantal connecties. ‘Ze kennen mij allemaal, no problem!’ Vandaar.)

   Dus wij met het busje, een gift van de ITF, naar een dorp van houten hutjes met golfplaten daken gereden. Toen ik uitstapte zag ik de eerste: een felgekleurde kip. Hardroze en paars, het leek op een als papagaai vermomde kip. Ik had de soort nog nooit gezien maar de koopwaar trok mijn aandacht.

   Maskers in alle soorten en maten, beeldjes van olifanten, giraffen, buffels en leguanen, modern en klassiek. Voorts kleurige schilderijen van idyllische landschappen met waanzinnig gekleurde zonsondergangen, die ik echter meteen in het vakje broddelwerk, snel klaar, snel geld, indeelde. Ach, wie weet worden deze broodschilders nog wel eens ontdekt. Ik ken een paar Nederlandse schilders, inmiddels overleden, die wereldberoemd in Nederland zijn geworden door schilderijen in luttele minuten te vervaardigen.

 

   Verderop waren een paar zwetende mannen met slijptollen en schuurpapier in de weer. De witte stofkapjes staken vreemd af tegen hun glimmende zwarte gezichten. Het is me niet duidelijk geworden of dit werknemers-blij-met-een-baan of bevlogen kunstenaars waren.   

Tussen deze bedrijvigheid scharrelden weer die vreemd gekleurde kippen, ditmaal oranje.

   Bij het volgende hutje werd ik tijdens een keiharde onderhandelingsronde over een paar Ghanese tuinkabouters afgeleid door een statige haan, met een knalroze verenpak. Nu was het genoeg, ik moest het weten. Wie weet waren dit levende kunstwerken, want als ik goed keek was de hele pluimveestapel geverfd: niks geen onbekende soort.

   En inderdaad, buiten het vervaardigen van schilderijen hadden de kunstenaars tijd over om ook hun kippen een likje verf te geven. Niet als kunstwerk, maar de roofvogels die continu rondcirkelden boven het dorp herkenden zo deze felroze kippen niet als een lekker hapje en lieten ze ongemoeid. Verbluft door zoveel slimmigheid betaalde ik prompt teveel voor mijn uit hout gesneden tropische kabouters.

Alle foto's: gekleurde kippen


Opgestoken middelvinger

Zondagochtend tijdens het afhalen van mijn kooi bleef een haakje aan mijn nagel aan de matras hangen. Doordat ik het laken met een ruk lostrok scheurde de helft van mijn nagel mee. Dat was even piepen. Gelukkig hoorde niemand mij; men trekt al gauw verkeerde conclusies.

   Geen nood: kort geleden hadden we een zogenoemde ‘personal injury drill’ gehouden waardoor ik wist wat me te doen stond. Naar de brug een verbanddoos halen. Zo goed en zo kwaad als het ging plakte ik de griezelig loshangende nagel weer op zijn plek en hield de zaak bijeen met een netwerk van pleisters. Aangezien de verwonding mijn middelvinger betrof en de buigzaamheid van de kootjes ernstig in het gedrang kwam door de pleisters, leek het alsof ik continu met opgestoken middelvinger rondliep.

   De daaropvolgende week moest ik er dan ook telkens aan denken mijn hand niet groetend op te steken, dit om medeopvarenden niet op de kast te jagen. Maar ach, we zaten op zee en de bemanning was wel wat gewend.

  

  

Na zo'n verwonding kán je niet anders dan je (middel) vinger opsteken...

Na drie dagen begon het topje te ontsteken. Ik had er natuurlijk Betadinezalf op moeten doen. Alsnog ontsmetten die vinger! Vroeger zat ik als kind regelmatig met allerlei lichaamsdelen in een bakje met sodawater. Een probaat middel. Helaas hadden wij alleen caustic soda aan boord. Een zwerende vinger in de caustic soda is als babybilletjes poederen met ongebluste kalk. Het geeft een onbevredigend resultaat.

Gelukkig heeft waspoeder een soortgelijk effect als soda. En zo zat ik dagelijks met mijn hand in een lauwwarm sopje. Daarna heel voorzichtig afdrogen en een dot Betadinezalf met een pleister.

   Een kapitein kan heel goed zijn werk doen zonder optimaal functionerende middelvinger. Maar je moet dan wel oppassen dat je die ontstoken vinger niet stoot. Toen ik achteloos een stofje wegsloeg met mijn gekwetste vinger ontsnapte spontaan een kreet die in de oertijd zijn oorsprong moet hebben gehad.

   In Pointe Noire aangekomen lagen wij langszij een offshoreschip waarop onze lading moest worden gelost. In de offshore doet echter niemand iets voordat er uitvoerig een meeting is gehouden. Ook ik was hierbij uitgenodigd en toen gevraagd werd of alles duidelijk was stak ik mijn hand op. Daarbij stootte ik tegen een boekenplankje. Voor ik het wist ontsnapte mij een bloedstollende kreet. Verschrikt keek iedereen op naar die woesteling die daar met opgeheven middelvinger en een gekwelde grimas op zijn gezicht het woord vroeg. Ik had plotseling de onverdeelde aandacht.


Beste machinisten staan aan wal

Hulpmotor aan boord van een 'Happy R-type schip (Biglift)

Machinekamer aan boord van voormalig slagschip 'Texas' ,Houston, USA

Terug van verlof kost het mij een week om in te slingeren. Niet omdat ik niet meer weet hoe alle knopjes werken, maar tussen huispantoffels en zeelaarzen zit een wereld van verschil.

   Eenmaal aan boord begin ik daarom met lezen. Dit omdat tijdens mijn verlof beleidsmakers, reders en overheden onvermoeibaar bezig zijn met het produceren van regeltjes, veranderingen en het doorvoeren van nieuwe wetgeving. Dag in, dag uit.

   Een uur lang begroef ik me in de meest recente rederijorders, de laatste regelgeving, instructieboeken en de Playboy, toen mijn oog viel op de voorpagina van Weekblad Schuttevaer. Wat was dat? ‘Machinist zeeschip straks aan wal’. Lichtelijk verontrust greep ik de krant. Want wie gaat straks bunkeren en wie repareert de vaatwasmachine van de kok? Ik las in het bericht dat net als in de luchtvaart (…) de functie van hoofdwerktuigkundige ter discussie staat. Wist ik niet. Mij wordt ook nooit wat verteld.

   ‘Aanleiding is het tekort aan zeelieden en dan in het bijzonder machinisten’ las ik. Want, ‘de functie is minder interessant geworden’ en ‘er is minder te doen voor een machinist en dat doet zijn arbeidsvreugde geen goed’. Arme, arme machinisten en wát goed van de reders, ministerie van V&W en Nautilus dat ze proberen te voorkomen dat machinisten troosteloze, verzuurde mannetjes worden door ze aan de wal te houden.

   Diep geroerd las ik verder. Er komen in plaats van een stuurman en een HWTK nu twee frisse, net van school gerolde marofs. Deze ‘jonge officieren staan nog in het begin van hun carrière en zullen het beheer van een eenvoudige machinekamer een goede uitdaging vinden en het zal hen het gevoel geven echt ergens verantwoordelijk voor te zijn’.

   Vol arbeidsvreugde zullen zij bij elk mankement telefoon of Internet gebruiken om via een soort callcentre (shore based maintenance bedrijf) 24 uur per dag advies te krijgen. (‘We wilden een zuiger trekken, moeten we de motor eerst uitzetten, en zo ja hoe?’)

   Snel ging ik het goede nieuws aan onze HWTK vertellen. Na mijn opgewonden verhaal keek hij somber voor zicht uit.

   ‘Marofs? Dat experiment was toch mislukt? Alleen op braderieën met oude ambachten kom je die nog tegen. Zitten ze naast een schapenscheerder of klompenmaker en…’

Zo mopperde hij nog wat door. Geen arbeidsvreugde te bespeuren bij deze man.

Maar mijn enthousiasme wankelde. Gelukkig werd aan het eind van het artikel de lezer uitgenodigd om te reageren. Nou, bij dezen!


Corneille

Op een rustige zaterdagmiddag, mijn administratie reeds gedaan in de ochtend, besluit ik een eindje te gaan wandelen. Het is prachtig vriezend winterweer en er wordt zowaar niet geladen of gelost, wanneer maak je zoiets nog mee? Mijn doel is het naburige dorpje Petit Couronne aan de Seine waar we vlakbij gemeerd liggen.

   Onderaan de gangway word ik verwelkomd door de plaatselijke sjacheraar die in onderhandeling is met onze Filippijnse wachtman. Ik werp een blik in de openstaande kofferbak van zijn aftandse auto en vraag me verbaasd af hoe iemand aan een kofferbak vol flesjes parfum komt.

   ‘Straight from the factory’, antwoordt de man knipogend als ik ernaar vraag. Zijn kunstgebit schuift daarbij onrustbarend heen en weer door zijn mond.

Nadat de zaken gedaan zijn mag ik meerijden naar het dorp. Ik ben er zo sneller en heb daardoor meer tijd om rond te kijken. Onderweg praat de man honderduit en probeert me en passant nog een flesje parfum te slijten. Voor madam… Ik bedank.

   Na met veel ‘au revoirs’ afscheid genomen te hebben vervolg ik mijn weg op zoek naar een supermarkt. Maar volgens goed Frans gebruik gaan de winkels pas om half drie open.

  

Ik slenter daarom wat rond tot mijn oog op een bordje valt. Musée de Pierre Corneille staat erop. Corneille! De beroemde schilder die met, onder andere, Karel Appel de Cobra-groep oprichtte! Een buitenkansje om zijn schilderijen eens van dichtbij te bewonderen. Kan ik, terug aan boord, een kunstpraatje houden. Ik zet er flink de pas in en al na tien minuten wijst een tweede bordje naar een poortje in een muur.

Aarzelend loop ik door en daar, middenin een tuin staat een soort Hans en Grietje huis. Is dat alles, een pannenkoekhuisje voor zo’n belangrijke schilder?

De deur klemt als ik naar binnen stap. Een man en een vrouw springen op, blij met een bezoeker. Ik ben de enige.

   De vrouw die petit Anglais spreekt geeft me een privé-rondleiding. Maar op een enkel schilderij met daarop een langharige, antiek ogende heer na is er geen doek te bekennen. Wel veel boeken. Langzaamaan begint het me te dagen. Corneille is geen schilder, althans deze niet.

   Voorzichtig informeer ik bij mijn vriendelijke privé-gids wat ook alweer het bekendste werk van Pierre is.  

   ‘Le Cid’, glimlachte mijn gastvrouw.

   ‘Mais oui!’ Ik slaag erin om het overtuigend te laten klinken. Daarna maak ik dat ik wegkom, voor er moeilijke vragen gesteld gaan worden. Van schrijvers weet ik weinig.

Petit Couronne, huis van Pierre Corneille

Petit Couronne, tuinhuis van Pierre Corneille


Een granieten paus

 

Nou ben ik toch al vaker in Polen geweest, maar toen wij deze keer het anker lieten vallen voor Gdynia, scheen voor het eerst de zon. In mijn herinnering was Polen altijd bewolkt en grijs en het miezerde er voortdurend. Natuurlijk stonden we dan ook nog tot diep in de nacht lading te sjorren, zeiknat van de aanhoudende regen. Geen weer en nooit tijd om de wal op te gaan.

   Maar eenmaal gemeerd was het dit keer anders: de zon scheen en de lading bleek niet gereed, een ideale combinatie om een taxi te regelen en af te reizen naar Hanzestad Gdansk. De taxichauffeur, een wandelende encyclopedie, gaf uitleg in een mengeling van Duits en Engels.

   Het oude centrum van Gdansk lijkt soms wat op Amsterdam, maar dan met wat kleurrijkere gevels. Geen grachten; dat is een minpuntje. De straten met onuitsprekelijke namen als Podwale Staromiejskie of Przedzalnicza staan vol prachtige herenhuizen. Toch lijken die op de één of andere manier onecht, te netjes. Misschien doordat alle gevels zijn hersteld na de Tweede Wereldoorlog. De stad lag na die oorlog voor negentig procent in puin.

   

 

Vol bewondering loop ik met mijn hoofd in mijn nek door de straten, een fototoestel aan mijn oog gekleefd. Plotseling schopt mijn voet ergens tegenaan, een luid gerinkel weerklinkt. Bij mijn volgende stap nog meer herrie, alsof een glasbak wordt geleegd.

Voorbijgangers stoppen, een Hollandse vloek ontsnapt aan mijn lippen, maar breekt halverwege af…

   Ik sta als bevroren en staar in het granieten gezicht van paus Johannes Paulus II. Hij lijkt mijn vloek niet te hebben verstaan, misschien was ‘Bedankt voor die blumen’ het enige Nederlands dat hij machtig was. Gelukkig. Hij glimlacht zelfs naar me. Vanaf zijn sokkel overziet hij de voorbijgangers met milde blik, zijn rechterhand geheven in een zegenende groet, in zijn linkerhand een staf. Zijn stenen mijter losjes op zijn hoofd.

   Aan zijn voeten strekt zich een zee van lantarentjes uit, met kaarsjes erin. Duizenden en duizenden lichtjes, netjes rond het levensgrote standbeeld geschikt. Een aantal ligt nu aan scherven door mijn onoplettendheid.

   Maar niemand die me verwijtend aankijkt, een middelvinger opsteekt of me uitfoetert. Een vrouw bukt en zet de gevallen lichtjes weer recht. Onhandig, mijn hand brandend aan het hete kaarsvet, help ik haar.

Gdansk lijkt soms wat op Amsterdam, maar is het niet.


Chateau le Corset Rouge

 

Gisteravond vertrokken we uit Rouen aan de Seine. Ik wilde een verhaal schrijven over het natuurverschijnsel ‘Bore’ - een soort vloedgolf tijdens springtij - maar onze loods vertelde mij een ander waar gebeurd verhaal, bestemt voor personen boven de achttien.

   De Seine is een prachtige rivier, slingerend door het Normandische land van vlaktes, krijtrotsen en bossen. Langs de rivier liggen schilderachtige chateaus. In de schemer passeerden we een van die kasteeltjes. Maar wat was dat? Wat hing daar aan de vlaggenmast op de toren? Ik vroeg de loods hoe dit kasteel heette. Met een Frans accent probeerde hij uit te leggen, dat de naam te maken had met het ‘ophouden van vrouwenborsten’. Op het verkeerde been gezet, opperde ik dat het kasteel naar een paar mannenhanden genoemd was. De loods moest daar zo verschrikkelijk om lachen, dat we bijna op de oever van de Seine verdaagden (hij stond zelf aan het roer).

   ‘Nee’, zei hij, ‘het kasteeltje heet Chateau le Corset Rouge. Juist! Rood korset.’

 

 

 

 

 

 

 

Eerste en tweede foto: Chateau le corset Rouge

Château nabij Grand-Couronne, Seine

Ergens in de zeventiende eeuw woonde hier een prins met zijn jonge bruid, een wulpse schoonheid. De prins was regelmatig van huis (naar de Olympische spelen, een conferentie over water, noem maar op…) en dus verveelde de freule zich. Aan de overkant van de Seine stond een klooster, bevolkt door monniken, stoere harde werkers. De hele dag in de weer met het brouwen van bier. Soms werkten ze op het veld, met ontbloot bovenlijf. Vanaf de kasteeltoren had de freule een goed uitzicht op de gespierde mannen en om een lang verhaal kort te houden: er ontstond tussen haar en één van deze monniken iets moois. Een intieme, doch verboden relatie.

   Wanneer de prins weer eens langs de zijlijn van een sportveld stond, hing zijn gemalin haar korset in de vlaggenmast ten teken dat de kust vrij was. De uitverkoren monnik stak très vite de Seine over en liet, in het kasteel gekomen, zijn celibaat voor wat het was en zijn pij zakken.

   Natuurlijk kwam de prins een keer onverwacht thuis en trof zijn gemalin aan in een houding, die niet in overeenstemming was met haar huwelijksgeloften. En omdat de monnik geen afdoende verklaring kon geven waarom zijn pij op de vloer slingerde en zijn handen door de...eh... Franse alpen dwaalden, ontstak de prins in grote woede. Hij flikkerde de gebronsde monnik met witte billen in de Seine en stak met zijn degen de freule neer. Zij had intussen snel haar korset weer aangetrokken en dat kleurde rood door haar bloed.

   Wanneer de ‘Bore’ de Seine opstormt kun je, als je goed kijkt, een rood bevlekt korset zien hangen aan de vlaggenmast van Chateau le Corset Rouge…


Een vrije dag in Kobe

 

Japan is een van de weinige landen waar de zondagsrust nog wordt gerespecteerd. Daardoor hadden we in Kobe voor het eerst in vier maanden één dag vrij.

Maar wat te doen als je je dag niet vult met werken? Het is een vraag, die je als zeeman niet vaak hoeft te stellen.

   We besloten het nuttige met het aangename te verenigen. In de ochtend een MOB-training, ‘s middags een bergwandeling.

Voor de landrotten volgt hier een spoedcursus MOB-oefening: je wijst een vrijwilliger aan en hijst hem in een overlevingspak. Hij kan daardoor niet zinken als hij vanuit de rescueboot in het water wordt gemieterd, da’s dus wel handig.

   Drie noeste bemanningsleden en de vrijwilliger gaan te water met de MOB-boot. Ergens op een rustig stukje water stel je het slachtoffer gerust en gooit hem daarna in het water. Je vaart door en met een sierlijke boog keer je dan terug. Bij hem aangekomen duw je hem nog drie keer onder water, alvorens je hem in één beweging op de bodem van de MOB-boot smijt. Dat onderdompelen heeft het voordeel dat je de opwaartse kracht volledig benut. Nadeel is dat het slachtoffer bijna alsnog verzuipt.

 

  Deze hele procedure herhaal je enkele malen en, het is immers een vrije dag, na de oefening hou je een evaluatie met een biertje erbij. Om het zout weg te spoelen (daar heb je nog aardig wat bier voor nodig, zou je zo niet zeggen…)

   Na deze nuttige oefening togen we de bergen in, op goed geluk. Nou ja, bergen, wij Hollanders vinden alles hoger dan een dijk al gauw een berg. Na twee uur klimmen arriveerden we op de top, zo’n 300 meter hoger.

   Daar kwamen we twee Japanners tegen, vermomd als echte bergbeklimmers: stevige schoenen, een bloeddrukmeter om de pols, een stok voor de balans, een rugzak met Red Bull-drankjes en op hun neus een space-zonnebril. Ze droegen nog net geen zuurstofmasker en leken teleurgesteld, dat ze op de top geen eeuwige sneeuw, maar een stel buitenlanders aantroffen. Nog verbaasder waren ze over ónze uitrusting: fototoestel en een blik bier van een halve liter.

   Na de afdaling hebben we in de stad nog wat gegeten. Ik meen me te herinneren een sandwich die we, met behulp van stokjes, genuttigd hebben.

Het was een fijne en leerzame dag.


Maak jouw eigen website met JouwWeb