Verhalen (nog) niet in boekvorm beschikbaar
De verhalen hieronder zijn (nog) niet in boekvorm verschenen en zullen dat ook waarschijnlijk niet doen. Het lijkt me leuk om hier een aantal verhalen te publiceren die alleen via de website te lezen zijn (en eerder natuurlijk in het Maritieme weekblad Schuttevaer.
Kleren maken de man (m/v)
‘Blijf nou eens stil staan!’ mompel ik binnensmonds, ‘zo kan ik nooit die coupenaden rechttrekken!’
Het klinkt als ‘koepnaderegtrekkuh’ want tussen mijn lippen klem ik een tiental spelden, terwijl ik moeizaam probeer een andere speld in de stugge stof te steken.
‘Au! Nu steek je in mijn rug!’ roept mevrouw A. klagerig.
Stom mens, denk ik kribbig. Zíj moest zo nodig een jurk van moleskin, had ik haar immers niet voorgesteld een jurk van hopsack te nemen? Of van gewoon katoen? Nee, het moest en zou moleskin zijn en…
‘Ik denk dat je de coupenaden moet lostornen en het daarna wat moet innemen…’
Mijn hemel, denk ik, waar ben ik aan begonnen. Zo ben je een alom gerespecteerde kapitein en leid je een schip door stormen en andere gevaren van de zeven zeeën en het moment daarop sta je een klagerig mens een jurk aan te meten. Terwijl je ziet dat ze eigenlijk veel te dik is voor die jurk. En straks ook nog haar man in de kleren steken. Dat is ook zo’n ouwe zeur.
Ik weet nu al dat hij een fishtail broek wil, zo’n broek waarbij de achterkant in twee punten omhoog gaan. Je weet wel, zo’n ouderwetse broek die alleen met een bretels om je kont blijft hangen. En natuurlijk met een knopengulp.
‘Eh… kleermaker, eigenlijk heb ik liever een jurk met een bies, of nee, een revers met kant! Zou je dat ook kunnen maken?’
‘Ik ben geen kleermaker’ snauw ik, ‘je doet het hier maar mee!’
Tja, men denkt dat zodra je aan boord van een schip stapt, je alleen bezig bent met navigeren, laden en lossen en misschien ook zo nu en dan passagieren. Maar dit, dit…gefreubel, hoort er kennelijk ook bij! Dit gedoe met spelden en een vingerhoed! Juist omdát je met je schip de zeven zeeën doorkruist en daardoor de evenaar zo nu en dan passeert. En er toevallig tien (10!) bemanningsleden aan boord zijn voor wie dat de eerste keer is.
Daarom sta ik nu de kleermaker uit te hangen: mevrouw Amalia is eigenlijk onze derde Wtk; haar man, koning Neptunus, is onze leraar.
Die jurk komt zo uit de poetslappendoos en het gewaad van Neptunus is een oude matrasovertrek. Mijn kleermakerskunsten bestaan eigenlijk alleen uit het knippen van een gat in het overtrek (voor het hoofd) en twee kleinere voor de armen.
Daarna teken ik er nog wat versieringen op met een watervaste stift en klaar is Neptunus en Amalia.
Morgen komen het koninklijke paar aan boord!
Espresso!
Direct toen ik na mijn verlof op de brug kwam wist ik dat er iets veranderd was. Maar wat dat was had ik pas door toen ik een kop koffie wilde maken. Wáár is het koffiezetapparaat gebleven?
Die ouwe, vertrouwde filterkoffiemachine. Op de plek waar dat ding al die jaren heeft gestaan glimt een fonkelnieuw, volslagen onbekend apparaat mij tegemoet. Vol met knopjes en lichtjes.
‘Hoe vind je de nieuwe espressomachine?’ vraagt Wiebe, de met verlofgaande kapitein tijdens de commando-overdracht trots.
‘Heb ik speciaal aangevraagd! Zelfs Chinese koffie is met deze machine nog lekker!’ jubelt hij.
Mijn antwoord klinkt een beetje zwakjes, zoiets als ‘eh, is dat zo?’
Als een enthousiaste machinist die een nieuwe separator demonstreert drukt Wiebe op een aantal knopjes. Het apparaat begint vervaarlijke geluiden te maken, als een ouwe man die luidruchtig en vooral langdurig zijn keel schraapt. Ik kijk vol verbazing toe maar er gebeurd niets. Dan ineens komen er uit twee pijpjes donkerbruine straaltjes vocht. Gelukkig heeft Wiebe er een kopje onder gezet.
‘Kijk!’ roept hij triomfantelijk, ‘koffie!’
Ik pak het kopje en ruik voorzichtig. Ja, ontegenzeggelijk koffie, maar waarom zit er een dun schuimkraagje op als een slechtgetapte Guinness?
‘Nóóit meer filters! Je gebruikt precíes de hoeveelheid koffie die je nodig hebt, geen halve potten koffie meer wegspoelen!’ Het enthousiasme van Wiebe kent geen grenzen.
Nadat ik een nipje heb genomen van de behoorlijk sterke koffie (‘…en met deze knop stel je de sterkte van je koffie in!’) gaat de demonstratie verder. ‘Kijk, druk op deze knop voor een espresso klein, deze voor een espresso groot en deze voor een gewone kop koffie. Hier vul je het water bij en hier de bonen. Dit klepje is voor oploskoffie. Je kan dit roostertje verwijderen om de oude koffie uit het apparaat halen.’
Wiebe sloopt de halve voorkant van het apparaat en trekt er een verborgen bakje uit. In het bakje liggen bruine schijfjes die een beetje lijken als een gesneden…eh, nou ja, het zal wel koffiedik zijn.
‘O ja! Wel het lekbakje op tijd legen…’
Nadat ik de derde stuurman heb belast met het onderhoud voor het apparaat weet ik al na een week welke knop ik moet indrukken voor een goed bakje koffie.
Toch heb ik mijn bedenkingen nadat ik de manual heb gelezen. Het apparaat dient na drie jaar grátis naar de fabrikant te worden teruggestuurd voor een grondige revisie. Een dokbeurt zeg maar. Juist dát zie ik nog niet gebeuren. Ik besluit dan ook mijn oude filterkoffiemachine nog maar even niet weg te doen.
Even buurten; foto genomen vanaf de brug van de 'Biglift Barentsz
Even buurten
Zojuist zijn we ten anker gegaan in een natuurlijke haven in het noorden van Baffin Island. Eigenlijk is die haven het einde van een fjord, een doodlopende zeestraat. Precies in dit wormvormig aanhangsel van de fjord Tasiujaq (Inuit-taal) of Eclipse Sound (Engels), ligt een ijzermijn die woeste uitbreidingsplannen heeft. Daar brengen wij de spullen voor.
Omdat één schip niet alle benodigde erts-transportbanden, fabriekshallen, staalconstructies, moeren en bouten kan vervoeren, zijn er nóg twee schepen van onze rederij ingezet.
Een van de twee, de ‘Nova Amundsen’ ligt al in een zogenaamde Meditarenean mooring (achterschip tegen de kant) gemeerd. Niet dat hier ook maar iets aan de Middellandse Zee doet denken: gletsjers, ijsbergen en waarschuwingen voor ijsberen zal je daar niet tegenkomen.
Omdat wij heel dichtbij de ‘Amundsen’ ten anker liggen en het ISM-protocol dwingend voorschrijft dat wij dringend de MOB-boot te water moeten laten (‘Lowering ánd sailing!’) is het logisch dat ik voorstel om even te gaan buurten.
‘Romeo, graag de MOB-boot gereedmaken. En kan jij er een beetje mee overweg?’
Romeo, onze tengere Filipijnse derde stuurman, knikt ijverig.
‘Mooi, dan vaar jij een paar keer heen en weer en kan je zelf ook even gaan kijken.’
Romeo glundert. Dat is weer eens wat anders dan ankerwacht houden.
Omdat er een stevig briesje staat en het zeewater slechts drie graden is, instrueer ik de bemanning zich warm te kleden. Even speel ik met de gedachte om immersion-suits te dragen, maar dat lijkt me wat overdreven. En daarbij, de derde zal een paar keer zelf moeten varen; hij is (erg) klein van stuk zodat hij alleen veilig een overlevingspak kan gebruiken wanneer hij door de gulp naar buiten kijkt. Die pakken zijn veel te groot voor hem!
Even later laat de tweede stuurman de MOB-boot zakken met Romeo, de chef-kok - die ook wel eens een andere kombuis wil zien - en ikzelf. Eenmaal te water blijken de golven, die vanaf de drieëntwintig meter hoger gelegen brug er onschuldig uitzien, aanzienlijk hoger.
Na wat gepruts aan het motortje gaan we op weg, ikzelf vaar het bootje.
Zodra we uit de beschutting van de boeg komen krijgt de wind vat op ons. Buiswater slaat over het open bootje en het begint flink te bokken. Even doorzetten denk ik, het is niet ver maar dan zie ik Romeo zitten, voorin de boot.
Buiswater striemt om zijn oren, zijn helm scheef op zijn hoofd, zijn gezicht spreekt boekdelen.
‘We komen terug stuurman!’ roep ik in de radio, ‘er staat teveel wind!’
Morgen nog maar eens proberen.
De 'Happy Diamond' en de 'Biglift Barentsz' (noorden van Baffin Islands)
Kronstadt blues
Met een voorzichtige zes en een halve knoop naderen we de stormkering die St. Petersburg - of eigenlijk Sankt Peterburg - beschermd tegen westelijke stormen. De kering is gelegen bij de historische marinebasis Kronstadt. Net wanneer ik de radar afstel op een kleiner bereik voel ik een lichte hand op mijn schouder.
‘Sorry, Captain…’ het is de loods, een klein, broos, oud baasje die toch eens een stoere kapitein moet zijn geweest. Zoeven is hij, bepakt met een enorme rugzak, vanaf een behoorlijk stampende loods-tender aan boord geklommen.
‘Six knots, Captain…’ ik moet vlak bij hem gaan staan om hem te verstaan, zo zacht praat hij.
Mijn schip vaart tussen de uitnodigend openstaande schuiven door de Nevskaya Guba op, de zon speelt een kiekeboe-spelletje tussen overweldigende regenwolken. De gouden koepel van de Nicolaas Kathedraal schittert boven de bomen, getooid in alle tinten die de Russische herfst kan verzinnen. Die rustige, haast timide loods, het melancholieke van de herfstkleuren, de prachtige luchten, een vreedzaam gevoel krijg je ervan! Alexei, de eerste stuurman, woont in Kronstadt, hij staat naast me op de brug.
‘Het is zó goed om weer thuis te komen, kapitein! Ik weet niet, het is alsof je… nou ja… kijk maar…!’
Zie ik het goed, pinkt de stuurman een traantje weg? Sentimenteel die Russen, zodra ze het thuishonk ruiken…
‘Captain, please… seven knots.’ Haast onhoorbaar geeft de loods zijn orders.
Linksonder: Sankt Peterburg, Gazprom Tower
Rechtsboven: Kronstadt, Nicolaas Kathedraal
Vandaag ziet het er vreedzaam uit maar nadat we de stormkering zijn gepasseerd blijkt Kronstadt een gewelddadig verleden te hebben. Het wemelt er van de forten, bunkers en kazematten, gebouwd in de laatste driehonderd jaar. Kronstadt is een vestingstad.
‘Prachtig!’ jubel ik.
‘Captain, er komen elk jaar veel toeristen naar hier. Om de forten te bekijken en ook de kathedraal…’ de loods fluistert bijna.
‘Nou, ik moet hier zeker nog eens naartoe!’ roep ik iets te enthousiast.
Alexei, die de conversatie heeft gevolgd, aarzelt geen moment.
‘Ja, dat zou geweldig zijn! Vraag een visum aan en kom naar Sint Petersburg. Ik kom je ophalen en dan gaan we in mijn auto een rondrit maken en je kan dan bij mij thuis slapen en ik laat je wodka proeven en mijn vrouw maakt borsjt voor je klaar en neem jouw vrouw ook mee en…’
‘Captain… please, ten knots…’ de stem van de loods gaat verloren in het enthousiasme van de stuurman.
Zo varen we door het verleden van Kronstadt. In de verte doemt het heden op: Sankt Peterburg, gedomineerd door de Gazprom Tower. Een regenboog accentueert de spitse hypermoderne toren.
De supermarkt ligt in een havenwijk vol met fantasieloze woonblokken, opgetrokken uit grove, overmaatse bakstenen. Ergens tussen door herfst verkleurde bomen torent een havenkraan de lucht in. De wijk is een erfenis uit een grauw Sovjetverleden. Een optimistische kunstenaar heeft nog een poging ondernomen een nabijgelegen parkje op te fleuren met iets dat nog het meest lijkt op een grote plantenhanger, een stalen constructie met hangplanten eraan.
Aangezien ik geen snoep, chocola of goedkope drank nodig heb en er verder in deze buurt niets te doen is, neem ik genoegen met de wandeling.
Op de terugweg kom ik langs een bankje in datzelfde kunstpark. Er zit een onderuitgezakte oudere vrouw, haar ogen gitzwart omrand met doorgelopen mascara, alsof ze tijdens een vechtpartij een paar klappen heeft gehad. Maar de boosdoener ligt nonchalant naast haar, een halflege fles drank. Beiden ook een erfenis van vroeger?
Erfenis
Misschien een goedkoop woordgrapje maar Ventspils klinkt een beetje als een kerel die aan het bier zit. Totdat een Ventspilsener het uitspreekt: dan klinkt het nérgens naar. Toen de scheepsagent, getooid met een kapitein-Iglo-baardje, de naam van deze Letse plaats uitsprak verstond ik het niet. Ventspils op zijn Lets klinkt alsof de spreker dronken is.
Letland, ik was er nog nooit geweest. Toen ik - heel lang geleden - begon met varen, kende niemand dat land. In het meest gunstigste geval dachten wij dat het een soort Sovjet-provincie was. Het land ligt dan ook weggemoffeld tegen de Russische grens, samen met Litouwen en Estland.
In de middag besluit ik een wandeling te maken; de Filipijnse bemanning is mij voor geweest. Als overbeladen pakezels kwamen ze terug. Toen ik vroeg wat ze nou eigenlijk hadden gekocht bleek het voornamelijk chips, chocola, snoep en (goedkope) drank te zijn. Alsof we dat niet aan boord hebben!
Maar het zegt wel wat van de veranderde welvaart in Letland: was de lokale bevolking veertig jaar geleden nog blij met een stukje zeep, nu kan je er álles kopen. (Dat stukje zeep heb ik van horen zeggen: wanneer je vroeger hier of in Rusland de wal op ging was het raadzaam een paar stukjes zeep mee te nemen. Dan had je het gemaakt, althans bij de vrouwelijke helft van de bevolking…)
Al snel kom ik de supermarkt tegen waar de matrozen hun geld hebben uitgegeven. Direct na de ingang staan meterslange schappen met drank. Alsof het een eerste levensbehoefte is. Wanneer er na het passeren hiervan nog plaats in het wagentje is kan er nog wat eetbaars mee. Dat lijkt de verkoopstrategie te zijn.
Linksboven: de mannen komen terug uit de supermarkt; Boven: wijkje in Ventspils; Onder: gezicht op een havenkraan
Certificate of Merit
‘Lekko anker!’ Vanaf de bak stijgt een bruine stofwolk op. Het schip trilt licht wanneer de ankerketting uit de kluis wordt getrokken. Rede Suez, anchorage E1.
De VHF braakt een constante stroom lawaai uit. Een Chinees probeert Engels te spreken maar het klinkt alsof hij daarbij zijn eigen tong inslikt.
Aan dek lijkt het alsof de stofwolk uit de kettingbak is neergedaald op dekken, kranen en opbouw, maar het is een dikke laag Saharastof.
Voor het eerst sinds dagen zien we weer eens blauwe lucht. Gisteren nog leek de atmosfeer op een soort vuile, geelbruine mist, de zon filterend als een schemerlamp met een vuile kap.
Het anker heeft nog niet gehouden of een viertal bootjes met driftig gesticulerende mannen cirkelen rondom ons schip.
‘Sign! Stamp!’ roept een man met een stuk papier in de hand.
‘Zal ik de gangway laten zakken, kapitein?’ het is de eerste keer dat de tweede stuurman het Suez kanaal doorgaat.
‘Nee!’ roep ik verschrikt, ‘dit zijn gewoon handelaren. Als je die aan boord laat, krijg je ze nooit meer weg!’
En inderdaad. Na een paar minuten vruchteloos proberen ons te overreden de gangway te laten zakken om ‘belangrijke papieren’ te tekenen komt de aap uit de mouw. Of we nog scrap hebben, of oude trossen, willen we SIM-kaarten kopen misschien, of eeuwenoude Egyptische souvenirs, of…
Nee, dank je. Thuis op de zolder liggen nog stapels kunstwerken op ‘origineel papyrus’.
Even later komen vier mannen van de quarantaine ons schip inspecteren. Ze zien eruit alsof ze hun eigen naam niet kunnen spellen maar begroeten me als een reeds lang verloren gewaande, maar hervonden vriend. Dan moet je oppassen in Egypte.
Mijn verbazing is dan ook groot wanneer ik een ‘Certificate of Merit’ te ondertekenen krijg. Hierop lees ik: ‘Master confirms and testifies quarantaine officiers (…) have not asked for or received money, cigarettes or gifts.’ Dit papier teken ik direct!
Na nog wat papierenwerk denk ik, dat was het weer. Maar de baas van de hygiëne-ridders heeft andere plannen.
In wollige bewoordingen roemt hij de hoogstaande hygiëne op mijn schip. Pas na deze inleiding durft hij het aan: misschien, omdat ik een goede vriend ben…een paar sigaretjes…niet veel…een slofje of twee, drie… heel misschien …?
Met een plechtig gebaar hou ik hem het zojuist getekende Certificate onder zijn neus.
‘Helaas’, zeg ik met omfloerste stem, ‘dat zal nu niet meer gaan.’
‘Oh… dat papier is maar routine.’ Antwoord de man zenuwachtig.
Ach, misschien kunnen ze hun naam spellen maar een Engelse tekst begrijpen ze zeker niet.
Suez Kanaal, nabij de by pass
Hierboven: Suez hieronder: Parlevinkers in Port Said
Biersproeifestival
Ach! Kijk nu toch eens, wat leuk! Wanneer ik op een verloren avond mijn analoge fotobestand digitaliseer, kom ik een opmerkelijke foto tegen. Ergens op de Keyserlei, in Antwerpen zit mijn glimlachende vrouw, zo lang geleden. O, wat is ze op deze foto jong! De opname dateert van vóór het ISPS tijdperk, familie mocht toen nog gewoon aan boord, zonder dat ze als potentiele terrorist beschouwd werden. Het was de tijd dat álle zeelui zware shag rookten en elke dag bier dronken. Dat was normáál en of het goed voor je lijf was? Wie dacht dáár nu aan?
Druppelsgewijs komt de herinnering van die reis terug. De vliegreis naar Zuid Afrika, daar opstappen. Varen via Ghana en Spanje naar de Baltic en daarna Italië. Toen het bekend werd dat we na Italië in Antwerpen zouden gaan laden werd het druk op de brug. Want het was ook de tijd dat er geen internet was; contact met familie ging per telefoon via Scheveningen Radio. De Nederlandse officieren (álle officieren, toen nog wel!) verdrongen zich dan ook om naar huis te bellen. Ikzelf, kort geleden gepromoveerd tot kapitein, was al net zo nerveus. Veel dichter bij Nederland zouden we deze reis niet komen, dus moesten vriendinnen, echtgenotes en andere belangstellenden afreizen naar Antwerpen. Want uiteraard lag je vroeger ook langer binnen…
Mijn scanner maakt een zeurende, hoge toon en produceert de volgende foto. Hoewel ik de foto slechts een paar seconden zie is mijn aandacht getrokken. Wat krijgen we nu? Ik selecteer de foto en vergroot het enigszins.
‘Weet je het weer?’ zegt plotseling een stemmetje in mijn hoofd.
‘Eh, nee, dit herinner ik me niet.’
Maar dat lastige stemmetje gaat onverbiddelijk door. Of ik soms vergeten ben hoe melancholiek ik was toen ik mijn vrouw op de trein naar huis had gezet na een paar fantastische dagen. Hoe ik toen in een Antwerps kroegje belandde waar de Duvel niet eens zo heel duur was, zeker na een paar flesjes was de prijs geen aandachtspunt meer.
‘En weet je nog dat, toen je terug kwam, kapiteintje, al je officieren zaten te zuipen?’ zeurt mijn uitgestelde geweten.
‘En dat jij toen dacht, gezellig! Laat ik er óók een nemen!’
‘Hou op!’ zeg ik streng, ‘het mocht toen nog!’ Maar het helpt niet.
‘En herinner je ook nog hoe jullie elkaar begonnen te besproeien met bier, net zolang tot iedereen en de hele hut zeiknat was en het hele kapiteinsdek naar een verlopen kroeg stonk? Vergeten, zeker?’
Ik zeg niks. Sommige dingen móchten vroeger gewoon, zo is dat!
Knippen en scheren
‘Stuurboord tien…! Stuurboord twintig, boegschroef half naar bakboord!’
Voorzichtig nu, aan mijn bakboordzijde een afgemeerd schip, vóór mij de nauwe ingang naar het droogdok en voor en achter een sleepboot die natuurlijk precies de verkeerde kant op trekken. De loods heeft het al opgegeven, die staat moeilijk Oost-West te kijken op de stuurboord brugvleugel met een ietwat onzekere glimlach.
‘Het gaat goed, kapitein.’ Ik ben blij dat hij dat vind maar heb geen tijd om te antwoorden.
‘Midscheeps! Bakboord tien, stop boegschroef!’ Even stutten anders raken we de dokwand, waar het voorschip nu dwars van is.
‘Passing the entrance…five meter on starboard!’ De tweede stuurman holt van bakboord naar stuurboord om de afstanden dwars-uit door te geven.
‘Het gaat goed, kapitein.’ Dat is de loods weer die nu via een digitaal speeltje bestudeerd hoe mijn roerorders uitpakken.
‘Wat is de afstand aan bakboord naar dat andere schip?’ In het gegraven droogdok ligt nog een schip; de afstand dwars-uit is niet meer dan tien meter.
‘Distance abeam to the other vessel… eight meter, decreasing!’ De stem van de tweede klinkt nu een octaaf hoger.
‘Bakboord twintig, boegschroef tachtig procent naar stuurboord!’ De eerste stuurman heeft het druk met roer en boegschroef.
‘Het gaat goed, kapitein!’
‘Loods, zeg tegen die sleepboten dat ze niet moeten proberen het schip naar bakboord of stuurboord te trekken, anders heeft die boegschroef geen zin!’ Het klinkt iets dwingender dan bedoeld maar de loods gaat direct aan de slag met zijn radio.
Heel langzaam en héél voorzichtig, een stevige wind vanachter inkomend, schuiven we het dok in.
‘Voorschip! Spring aan de wal, achterschip, enkel een achtertrosje uitgeven!’
‘Het gaat goed, kapitein!’
‘Loods, sleepboot achter kan de snelheid uit het schip halen, sleepboot voor alleen stand-by.’
Gehinderd door de wind, die het schip alleen maar vooruit wil hebben, de achterste sleepboot vol in de tros en stiekem geholpen door een klapje achteruit komt mijn schip tot stilstand, precies op de positie die de loods op zijn digitale speeltje had bepaald.
‘Het gaat goed, kapitein!’
‘Hoe gaan we meren, loods? Twee om één voor en één om één achter?’
Na nog een metertje naar voren, twee meter naar achteren en weer een metertje naar voren liggen we echt in positie.
‘Vastmaken zo! Roer midscheeps, boegschroef stop!’
Nadat alle trossen zijn vastgemaakt geef ik de order de machine te stoppen. De apparatuur kan uit, het schip gaat vanmiddag pas op de blokken en droog. Knippen en scheren oftewel, een periodieke onderhoudsbeurt.
‘Dat ging goed, kapitein!’
‘Bedankt loods, voor de goede samenwerking!’
Dokken van de 'Statengracht'
boven: samen met een ijsbreker in dok
midden: neusje poetsen
onder: ankerketting controleren
Gebouw aan het Waterfront, Cape Town, South Africa
Zakenwijk van Cape Town, South Africa
Dwelmhandelaar
Stevig lopen we door, meester Bram en ik; wel wat vaker om ons heen kijkend dan we in Nederland zouden doen. Wat loopt daar voor een onbetrouwbaar sujet? Is dat groepje mensen wel te vertrouwen die daar verderop samenscholen?
De donkere man knikt ons vriendelijk toe en lacht zijn complete spierwitte gebit bloot. Ok, geen gevaar en het groepje blijken mensen te zijn die op de bus wachten. We moeten niet paranoïde worden, denk ik met een zweempje schaamte. Maar ja, zijn we immers niet uitvoerig gewaarschuwd door onze scheepsagent? En de krant die hij dagelijks meebrengt doet elke dag weer verslag van allerlei soorten misdaad: ‘’Wonderwerk’ dat man nog leef ná tien skote hom tref.’
Het is een artikel over een man die het na kan vertellen nadat hij ‘tien keer in ’n rooftog raakgeskiet is’.
Het blijkt dat veel misdaad in Kaapstad wordt veroorzaakt door drugsdelicten: ‘’n Vermeende dwelmhandelaar is Maandagmiddag in Tafelsig in hegtenis geneem nadat lede van Operasie Combat in reaksie op ’n wenk by sy huis toegeslaan het.’ Je wordt er niet vrolijk van.
In het weekend is het in de zakenwijk van Kaapstad erg rustig, er woont immers niemand. Dus een argeloze toerist loopt juist dáár gevaar overvallen te worden. Vandaag zijn wij de toeristen, in de zakenwijk. Gelukkig niet helemaal argeloos.
Ons doel is de Groentemarkt. Een tweetal jaar geleden toen ik een paar dagen in Kaapstad verbleef, logeerde ik er in een hotel. Op het plein ervoor is een gezellige markt. Vol houtsnijwerk en andere dingen die toeristen mooi schijnen te vinden. Dat wil ik even aan Bram laten zien. Aangezien ik bekend ben in Kaapstad weet ik de weg en nu zijn we slechts een beetje verdwaald.
‘Eh, hier rechts en dan helemaal rechtdoor…’
‘Weet je het zeker?’ vraagt Bram.
‘Jawel, kijk! Zie je dat torentje? Dan zijn we er bijna’.
Plotseling komt er een armzalige man naast ons lopen. Hij houdt wat miezerige prullaria op.
‘I’m very poor and I’m not steeling, so please, please… buy something from me… please, and I have more, you know… to smoke…you know, please…’ lispelt hij bijna onverstaanbaar.
Het is het slechtste verkooppraatje dat ik ooit gehoord heb. We bedanken beleefd maar de man volgt ons alsof hij met een touw aan ons vast zit.
We lopen een beetje harder en uiteindelijk geeft hij het op.
‘Pfff, wat een figuur. Beslist geen souvenierverkoper,’ reageert Bram.
‘Nee, dat was, denk ik, een dwelmhandelaar.’
‘Een wát?’ Bram kijkt me verbaast aan.
‘Ach, laat maar…’ we lopen stevig door.
Duizend beren en Beluga’s!
Het gebeurd niet vaak dat ik in een toeristenwinkeltje kom en het gebeurd nog veel minder dat ik er dan ook wat koop. Maar nu sta ik in zo’n zaak te twijfelen of ik nu die ene of dat andere zal kopen. Nee, ik ga nog niet vertellen waartussen ik wil kiezen, het moet een verrassing blijven.
‘Hoe oud is de baby?’ vraagt de verkoopster. Ze is klein en heeft een rond, bijna Aziatisch gezicht. Half Inuit, half Cree indiaan, verteld ze wanneer mijn Filipijnse derde stuurman haar brutaal vraagt of ze óók uit de Filipijnen komt.
‘Eh, die moet nog geboren worden…’ het klinkt een beetje vaag voorbarig besef ik en zo kijkt de verkoopster ook. Maar ja, voor de eerste keer opa worden is érg ingewikkeld.
Nadat onze kok, die ook mee is, nog snel een T-shirtje op de rug van de derde stuurman heeft gepast, (‘Mijn vriendin is ongeveer even klein als jij…’) gaan we terug aan boord.
Onderweg komen we een standbeeld van een ijsbeer tegen. Gehucht Churchill schijnt bekend te zijn om haar vele ijsberen. In Nederland staat bij het verlaten van de bebouwde kom een blauw bord met een streep erdoor, hier staan borden die waarschuwen voor beren. ‘Report bear sightings!’ en ‘do not walk in this area!’.
Gisterenavond werd er zelfs een beer in het centrum van het dorp gespot.
Toch waag ik het erop Cape Merry te bezoeken. Op deze kaap zag ik tijdens de aanloop van Churchill een klein fort en talloze Beluga’s, die vlak onder de kust zwemmen. Nieuwsgierig geworden of ik van dichtbij een foto kan maken van deze wonderlijke witte walvissen neem ik de scheepsfiets en ga erop uit. De haast tandeloze portier van het haventje wijst me enthousiast de weg.
‘But keep your eyes open! Het is niet uit te sluiten dat er een verdwaalde ijsbeer rondloopt!’ laat hij er weinig geruststellend op volgen.
Aan het begin van de gravelweg, richting kaap, staat weer zo’n bord. ‘Do not walk in this area!’ Eronder staat een vervaarlijke ijsbeer afgebeeld. Ik kijk van het bord naar mijn fiets, en dan naar de weg. Aan weerszijden liggen grote, door ijs plat geschuurde rotsen, met daartussen lage vegetatie. Ideaal voor een beer om op de loer te liggen, denk ik.
Er nadert een auto. Ik wenk de chauffeur.
‘Is het veilig om per fiets naar Cape Merry te rijden? Vanwege ijsberen?’
De chauffeur kijkt me schattend aan.
‘Als je sneller kan fietsen dan een ijsbeer kan rennen wel…’ is het laconieke antwoord.
Beluga's, Churchill, Canada
Milne Inlet, ijsberen aereal view
Fort Prince of Wales, batterij, Churchill, Canada
Maak jouw eigen website met JouwWeb