Verhalen (nog) niet in boekvorm beschikbaar

De verhalen hieronder zijn (nog) niet in boekvorm verschenen en zullen dat ook waarschijnlijk niet doen. Het lijkt me leuk om hier een aantal verhalen te publiceren die alleen via de website te lezen zijn (en eerder natuurlijk in het Maritieme weekblad Schuttevaer.


Kronstadt blues

Met een voorzichtige zes en een halve knoop naderen we de stormkering die St. Petersburg - of eigenlijk Sankt Peterburg - beschermd tegen westelijke stormen. De kering is gelegen bij de historische marinebasis Kronstadt. Net wanneer ik de radar afstel op een kleiner bereik voel ik een lichte hand op mijn schouder.

   ‘Sorry, Captain…’ het is de loods, een klein, broos, oud baasje die toch eens een stoere kapitein moet zijn geweest. Zoeven is hij, bepakt met een enorme rugzak, vanaf een behoorlijk stampende loods-tender aan boord geklommen.

   ‘Six knots, Captain…’ ik moet vlak bij hem gaan staan om hem te verstaan, zo zacht praat hij.

Mijn schip vaart tussen de uitnodigend openstaande schuiven door de Nevskaya Guba op, de zon speelt een kiekeboe-spelletje tussen overweldigende regenwolken. De gouden koepel van de Nicolaas Kathedraal schittert boven de bomen, getooid in alle tinten die de Russische herfst kan verzinnen. Die rustige, haast timide loods, het melancholieke van de herfstkleuren, de prachtige luchten, een vreedzaam gevoel krijg je ervan! Alexei, de eerste stuurman, woont in Kronstadt, hij staat naast me op de brug.

   ‘Het is zó goed om weer thuis te komen, kapitein! Ik weet niet, het is alsof je… nou ja… kijk maar…!’

Zie ik het goed, pinkt de stuurman een traantje weg? Sentimenteel die Russen, zodra ze het thuishonk ruiken…

   ‘Captain, please… seven knots.’ Haast onhoorbaar geeft de loods zijn orders.

 

 

 

 

Linksonder: Sankt Peterburg, Gazprom Tower

Rechtsboven: Kronstadt, Nicolaas Kathedraal 

Vandaag ziet het er vreedzaam uit maar nadat we de stormkering zijn gepasseerd blijkt Kronstadt een gewelddadig verleden te hebben. Het wemelt er van de forten, bunkers en kazematten, gebouwd in de laatste driehonderd jaar. Kronstadt is een vestingstad.

   ‘Prachtig!’ jubel ik.

   ‘Captain, er komen elk jaar veel toeristen naar hier. Om de forten te bekijken en ook de kathedraal…’ de loods fluistert bijna.

   ‘Nou, ik moet hier zeker nog eens naartoe!’ roep ik iets te enthousiast.

Alexei, die de conversatie heeft gevolgd, aarzelt geen moment.

   ‘Ja, dat zou geweldig zijn! Vraag een visum aan en kom naar Sint Petersburg. Ik kom je ophalen en dan gaan we in mijn auto een rondrit maken en je kan dan bij mij thuis slapen en ik laat je wodka proeven en mijn vrouw maakt borsjt voor je klaar en neem jouw vrouw ook mee en…’ 

   ‘Captain… please, ten knots…’ de stem van de loods gaat verloren in het enthousiasme van de stuurman.

Zo varen we door het verleden van Kronstadt. In de verte doemt het heden op: Sankt Peterburg, gedomineerd door de Gazprom Tower. Een regenboog accentueert de spitse hypermoderne toren.


  De supermarkt ligt in een havenwijk vol met fantasieloze woonblokken, opgetrokken uit grove,  overmaatse bakstenen. Ergens tussen door herfst verkleurde bomen torent een havenkraan de lucht in. De wijk is een erfenis uit een grauw Sovjetverleden. Een optimistische kunstenaar heeft nog een poging ondernomen een nabijgelegen parkje op te fleuren met iets dat nog het meest lijkt op een grote plantenhanger, een stalen constructie  met hangplanten eraan.

   Aangezien ik geen snoep, chocola of goedkope drank nodig heb en er verder in deze buurt niets  te doen is, neem ik genoegen met de wandeling.

   Op de terugweg kom ik langs een bankje in datzelfde kunstpark. Er zit een onderuitgezakte oudere vrouw, haar ogen gitzwart omrand met doorgelopen mascara, alsof ze tijdens een vechtpartij een paar klappen heeft gehad. Maar de boosdoener ligt nonchalant naast haar, een halflege fles drank. Beiden ook een erfenis van vroeger? 

Erfenis

Misschien een goedkoop woordgrapje maar Ventspils klinkt een beetje als een kerel die aan het bier zit. Totdat een Ventspilsener het uitspreekt: dan klinkt het nérgens naar. Toen de scheepsagent, getooid met een kapitein-Iglo-baardje, de naam van deze Letse plaats uitsprak verstond ik het niet. Ventspils op zijn Lets klinkt alsof de spreker dronken is.

   Letland, ik was er nog nooit geweest. Toen ik - heel lang geleden - begon met varen, kende niemand dat land. In het meest gunstigste geval dachten wij dat het een soort Sovjet-provincie was. Het land ligt dan ook weggemoffeld tegen de Russische grens, samen met Litouwen en Estland.

   In de middag besluit ik een wandeling te maken; de Filipijnse bemanning is mij voor geweest. Als overbeladen pakezels kwamen ze terug. Toen ik vroeg wat ze nou eigenlijk hadden gekocht bleek het voornamelijk chips, chocola, snoep en (goedkope) drank te zijn. Alsof we dat niet aan boord hebben!

   Maar het zegt wel wat van de veranderde welvaart in Letland: was de lokale bevolking veertig jaar geleden nog blij met een stukje zeep, nu kan je er álles kopen. (Dat stukje zeep heb ik van horen zeggen: wanneer je vroeger hier of in Rusland de wal op ging was het raadzaam een paar stukjes zeep mee te nemen. Dan had je het gemaakt, althans bij de vrouwelijke helft van de bevolking…)

   Al snel kom ik de supermarkt tegen waar de matrozen hun geld hebben uitgegeven. Direct na de ingang staan meterslange schappen met drank. Alsof het een eerste levensbehoefte is. Wanneer er na het passeren hiervan nog plaats in het wagentje is kan er nog wat eetbaars mee. Dat lijkt de verkoopstrategie te zijn.

Linksboven: de mannen komen terug uit de supermarkt; Boven: wijkje in Ventspils; Onder: gezicht op een havenkraan


Certificate of Merit

   ‘Lekko anker!’ Vanaf de bak stijgt een bruine stofwolk op. Het schip trilt licht wanneer de ankerketting uit de kluis wordt getrokken. Rede Suez, anchorage E1.

De VHF braakt een constante stroom lawaai uit. Een Chinees probeert Engels te spreken maar het klinkt alsof hij daarbij zijn eigen tong inslikt.

   Aan dek lijkt het alsof de stofwolk uit de kettingbak is neergedaald op dekken, kranen en opbouw, maar het is een dikke laag Saharastof.

   Voor het eerst sinds dagen zien we weer eens blauwe lucht. Gisteren nog leek de atmosfeer op een soort vuile, geelbruine mist, de zon filterend als een schemerlamp met een vuile kap.

   Het anker heeft nog niet gehouden of een viertal bootjes met driftig gesticulerende mannen cirkelen rondom ons schip.

   ‘Sign! Stamp!’ roept een man met een stuk papier in de hand.

   ‘Zal ik de gangway laten zakken, kapitein?’ het is de eerste keer dat de tweede stuurman het Suez kanaal doorgaat.

   ‘Nee!’ roep ik verschrikt, ‘dit zijn gewoon handelaren. Als je die aan boord laat, krijg je ze nooit meer weg!’

En inderdaad. Na een paar minuten vruchteloos proberen ons te overreden de gangway te laten zakken om ‘belangrijke papieren’ te tekenen komt de aap uit de mouw. Of we nog scrap hebben, of oude trossen, willen we  SIM-kaarten kopen misschien, of eeuwenoude Egyptische souvenirs, of…

Nee, dank je. Thuis op de zolder liggen nog stapels kunstwerken op ‘origineel papyrus’.

   Even later komen vier mannen van de quarantaine ons schip inspecteren. Ze zien eruit alsof ze hun eigen naam niet kunnen spellen maar begroeten me als een reeds lang verloren gewaande, maar hervonden vriend. Dan moet je oppassen in Egypte.

   Mijn verbazing is dan ook groot wanneer ik een ‘Certificate of Merit’ te ondertekenen krijg. Hierop lees ik: ‘Master confirms and testifies quarantaine officiers (…) have not asked for or received money, cigarettes or gifts.’ Dit papier teken ik direct!

   Na nog wat papierenwerk denk ik, dat was het weer. Maar de baas van de hygiëne-ridders heeft andere plannen.

In wollige bewoordingen roemt hij de hoogstaande hygiëne op mijn schip. Pas na deze inleiding durft hij het aan: misschien, omdat ik een goede vriend ben…een paar sigaretjes…niet veel…een slofje of twee, drie… heel misschien …?

Met een plechtig gebaar hou ik hem het zojuist getekende Certificate onder zijn neus.

   ‘Helaas’, zeg ik met omfloerste stem, ‘dat zal nu niet meer gaan.’

   ‘Oh… dat papier is maar routine.’ Antwoord de man zenuwachtig.

Ach, misschien kunnen ze hun naam spellen maar een Engelse tekst begrijpen ze zeker niet.

Suez Kanaal, nabij de by pass

Hierboven: Suez hieronder: Parlevinkers in Port Said


Biersproeifestival

 

   Ach! Kijk nu toch eens, wat leuk! Wanneer ik op een verloren avond mijn analoge fotobestand digitaliseer, kom ik een opmerkelijke foto tegen. Ergens op de Keyserlei, in Antwerpen zit mijn glimlachende vrouw, zo lang geleden. O, wat is ze op deze foto jong! De opname dateert van vóór het ISPS tijdperk, familie mocht toen nog gewoon aan boord, zonder dat ze als potentiele terrorist beschouwd werden. Het was de tijd dat álle zeelui zware shag rookten en elke dag bier dronken. Dat was normáál en of het goed voor je lijf was? Wie dacht dáár nu aan?

   Druppelsgewijs komt de herinnering van die reis terug. De vliegreis naar Zuid Afrika, daar opstappen. Varen via Ghana en Spanje naar de Baltic en daarna Italië. Toen het bekend werd dat we na Italië in Antwerpen zouden gaan laden werd het druk op de brug. Want het was ook de tijd dat er geen internet was; contact met familie ging per telefoon via Scheveningen Radio. De Nederlandse officieren (álle officieren, toen nog wel!) verdrongen zich dan ook om naar huis te bellen.  Ikzelf, kort geleden gepromoveerd tot kapitein, was al net zo nerveus. Veel dichter bij Nederland zouden we deze reis niet komen, dus moesten vriendinnen, echtgenotes en andere belangstellenden afreizen naar Antwerpen. Want uiteraard lag je vroeger ook langer binnen…

  

  Mijn scanner maakt een zeurende, hoge toon en produceert de volgende foto. Hoewel ik de foto slechts een paar seconden zie is mijn aandacht getrokken. Wat krijgen we nu? Ik selecteer de foto en vergroot het enigszins.

   ‘Weet je het weer?’ zegt plotseling een stemmetje in mijn hoofd.

   ‘Eh, nee, dit herinner ik me niet.’

Maar dat lastige stemmetje gaat onverbiddelijk door. Of ik soms vergeten ben hoe melancholiek ik was toen ik mijn vrouw op de trein naar huis had gezet na een paar fantastische dagen. Hoe ik toen in een Antwerps kroegje belandde waar de Duvel niet eens zo heel duur was, zeker na een paar flesjes was de prijs geen aandachtspunt meer.

   ‘En weet je nog dat,  toen je terug kwam, kapiteintje, al je officieren zaten te zuipen?’ zeurt mijn uitgestelde geweten.

   ‘En dat jij toen dacht, gezellig! Laat ik er óók een nemen!’

   ‘Hou op!’ zeg ik streng, ‘het mocht toen nog!’ Maar het helpt niet.

   ‘En herinner je ook nog hoe jullie elkaar begonnen te besproeien met bier, net zolang tot iedereen en de hele hut zeiknat was en het hele kapiteinsdek naar een verlopen kroeg stonk? Vergeten, zeker?’

Ik zeg niks. Sommige dingen móchten vroeger gewoon, zo is dat!


Knippen en scheren

  ‘Stuurboord tien…! Stuurboord twintig, boegschroef half naar bakboord!’

Voorzichtig nu, aan mijn bakboordzijde een afgemeerd schip, vóór mij de nauwe ingang naar het droogdok en voor en achter een sleepboot die natuurlijk precies de verkeerde kant op trekken. De loods heeft het al opgegeven, die staat moeilijk Oost-West te kijken op de stuurboord brugvleugel met een ietwat onzekere glimlach.

   ‘Het gaat goed, kapitein.’ Ik ben blij dat hij dat vind maar heb geen tijd om te antwoorden.

   ‘Midscheeps! Bakboord tien, stop boegschroef!’ Even stutten anders raken we de dokwand, waar het voorschip nu dwars van is.

   ‘Passing the entrance…five meter on starboard!’ De tweede stuurman holt van bakboord naar stuurboord om de afstanden dwars-uit door te geven.

   ‘Het gaat goed, kapitein.’ Dat is de loods weer die nu via een digitaal speeltje bestudeerd hoe mijn roerorders uitpakken.

   ‘Wat is de afstand aan bakboord naar dat andere schip?’ In het gegraven droogdok ligt nog een schip; de afstand dwars-uit is niet meer dan tien meter.

   ‘Distance abeam to the other vessel… eight meter, decreasing!’ De stem van de tweede klinkt nu een octaaf hoger.

   ‘Bakboord twintig, boegschroef tachtig procent naar stuurboord!’ De eerste stuurman heeft het druk met roer en boegschroef.

 

 

  ‘Het gaat goed, kapitein!’ 

   ‘Loods, zeg tegen die sleepboten dat ze niet moeten proberen het schip naar bakboord of stuurboord te trekken, anders heeft die boegschroef geen zin!’ Het klinkt iets dwingender dan bedoeld maar de loods gaat direct aan de slag met zijn radio.

Heel langzaam en héél voorzichtig, een stevige wind vanachter inkomend, schuiven we het dok in.

   ‘Voorschip! Spring aan de wal, achterschip, enkel een achtertrosje uitgeven!’

   ‘Het gaat goed, kapitein!’

   ‘Loods, sleepboot achter kan de snelheid uit het schip halen, sleepboot voor alleen stand-by.’

Gehinderd door de wind, die het schip alleen maar vooruit wil hebben, de achterste sleepboot vol in de tros en stiekem geholpen door een klapje achteruit komt mijn schip tot stilstand, precies op de positie die de loods op zijn digitale speeltje had bepaald.

   ‘Het gaat goed, kapitein!’

   ‘Hoe gaan we meren, loods? Twee om één voor en één om één achter?’

Na nog een metertje naar voren, twee meter naar achteren en weer een metertje naar voren liggen we echt in positie.

   ‘Vastmaken zo! Roer midscheeps, boegschroef stop!’

Nadat alle trossen zijn vastgemaakt geef ik de order de machine te stoppen. De apparatuur kan uit, het schip gaat vanmiddag pas op de blokken en droog. Knippen en scheren oftewel, een periodieke onderhoudsbeurt.

   ‘Dat ging goed, kapitein!’

   ‘Bedankt loods, voor de goede samenwerking!’

 

Dokken van de 'Statengracht'

boven: samen met een ijsbreker in dok

midden: neusje poetsen

onder: ankerketting controleren


Gebouw aan het Waterfront, Cape Town, South Africa

Zakenwijk van Cape Town, South Africa

Dwelmhandelaar

Stevig lopen we door, meester Bram en ik; wel wat vaker om ons heen kijkend dan we in Nederland zouden doen. Wat loopt daar voor een onbetrouwbaar sujet? Is dat groepje mensen wel te vertrouwen die daar verderop samenscholen?

   De donkere man knikt ons vriendelijk toe en lacht zijn complete spierwitte gebit bloot. Ok, geen gevaar en het groepje blijken mensen te zijn die op de bus wachten. We moeten niet paranoïde worden, denk ik met een zweempje schaamte. Maar ja, zijn we immers niet uitvoerig gewaarschuwd door onze scheepsagent? En de krant die hij dagelijks meebrengt doet elke dag weer verslag van allerlei soorten misdaad: ‘’Wonderwerk’ dat man nog leef ná tien skote hom tref.’

Het is een artikel over een man die het na kan vertellen nadat hij ‘tien keer in ’n rooftog raakgeskiet is’.

   Het blijkt dat veel misdaad in Kaapstad wordt veroorzaakt door drugsdelicten: ‘’n Vermeende dwelmhandelaar is Maandagmiddag in Tafelsig in hegtenis geneem nadat lede van Operasie Combat in reaksie op ’n wenk by sy huis toegeslaan het.’ Je wordt er niet vrolijk van.

In het weekend is het in de zakenwijk van Kaapstad erg rustig, er woont immers niemand. Dus een argeloze toerist loopt juist dáár gevaar overvallen te worden. Vandaag zijn wij de toeristen,  in de zakenwijk. Gelukkig niet helemaal argeloos.

   Ons doel is de Groentemarkt. Een tweetal jaar geleden toen ik een paar dagen in Kaapstad verbleef, logeerde ik er in een hotel. Op het plein ervoor is een gezellige markt. Vol houtsnijwerk en andere dingen die toeristen mooi schijnen te vinden. Dat wil ik even aan Bram laten zien. Aangezien ik bekend ben in Kaapstad weet ik de weg en nu zijn we slechts een beetje verdwaald.

   ‘Eh, hier rechts en dan helemaal rechtdoor…’

   ‘Weet je het zeker?’ vraagt Bram. 

   ‘Jawel, kijk! Zie je dat torentje? Dan zijn we er bijna’.

Plotseling komt er een armzalige man naast ons lopen. Hij houdt wat miezerige prullaria op.

   ‘I’m very poor and I’m not steeling, so please, please… buy something from me… please, and I have more, you know… to smoke…you know, please…’ lispelt hij bijna onverstaanbaar.

   Het is het slechtste verkooppraatje dat ik ooit gehoord heb. We bedanken beleefd maar de man volgt ons alsof hij met een touw aan ons vast zit.

We lopen een beetje harder en uiteindelijk geeft hij het op.

   ‘Pfff, wat een figuur. Beslist geen souvenierverkoper,’ reageert Bram.

   ‘Nee, dat was, denk ik, een dwelmhandelaar.’

   ‘Een wát?’ Bram kijkt me verbaast aan.

   ‘Ach, laat maar…’ we lopen stevig door.  


Duizend beren en Beluga’s!

Het gebeurd niet vaak dat ik in een toeristenwinkeltje kom en het gebeurd nog veel minder dat ik er dan ook wat koop. Maar nu sta ik in zo’n zaak te twijfelen of ik nu die ene of dat andere zal kopen. Nee, ik ga nog niet vertellen waartussen ik wil kiezen, het moet een verrassing blijven.

   ‘Hoe oud is de baby?’ vraagt de verkoopster. Ze is klein en heeft een rond, bijna Aziatisch gezicht. Half Inuit, half Cree indiaan, verteld ze wanneer mijn Filipijnse derde stuurman haar brutaal vraagt of ze óók uit de Filipijnen komt.

   ‘Eh, die moet nog geboren worden…’ het klinkt een beetje vaag voorbarig besef ik en zo kijkt de verkoopster ook. Maar ja, voor de eerste keer opa worden is érg ingewikkeld.

Nadat onze kok, die ook mee is, nog snel een T-shirtje op de rug van de derde stuurman heeft gepast, (‘Mijn vriendin is ongeveer even klein als jij…’) gaan we terug aan boord.

   Onderweg komen we een standbeeld van een ijsbeer tegen. Gehucht Churchill schijnt bekend te zijn om haar vele ijsberen. In Nederland staat bij het verlaten van de bebouwde kom een blauw bord met een streep erdoor, hier staan borden die waarschuwen voor beren. ‘Report bear sightings!’ en ‘do not walk in this area!’.

   Gisterenavond werd er zelfs een beer in het centrum van het dorp gespot.

Toch waag ik het erop Cape Merry te bezoeken. Op deze kaap zag ik tijdens de aanloop van Churchill een klein fort en talloze Beluga’s, die vlak onder de kust zwemmen. Nieuwsgierig geworden of ik van dichtbij een foto kan maken van deze wonderlijke witte walvissen neem ik de scheepsfiets en ga erop uit. De haast tandeloze portier van het haventje wijst me enthousiast de weg.

   ‘But keep your eyes open! Het is niet uit te sluiten dat er een verdwaalde ijsbeer rondloopt!’ laat hij er weinig geruststellend op volgen.

   Aan het begin van de gravelweg, richting kaap, staat weer zo’n bord. ‘Do not walk in this area!’ Eronder staat een vervaarlijke ijsbeer afgebeeld. Ik kijk van het bord naar mijn fiets, en dan naar de weg. Aan weerszijden liggen grote, door ijs plat geschuurde rotsen, met daartussen lage vegetatie. Ideaal voor een beer om op de loer te liggen, denk ik.

Er nadert een auto. Ik wenk de chauffeur.

   ‘Is het veilig om per fiets naar Cape Merry te rijden? Vanwege ijsberen?’

De chauffeur kijkt me schattend aan.

   ‘Als je sneller kan fietsen dan een ijsbeer kan rennen wel…’ is het laconieke antwoord. 

 

Beluga's, Churchill, Canada

Milne Inlet, ijsberen aereal view

Fort Prince of Wales, batterij, Churchill, Canada


Naantali, eilandjes

Sprookjeskasteel Kronborg

Varen door de Sont

 

Toen de eerste zeevaarders de Baltische zee in,- dan wel uitvoeren zullen sommigen zich zeker hebben afgevraagd of het niet wat makkelijker had gekund. Gewoon één rechte zeestraat met voldoende water, breed genoeg om alle schepen makkelijk doorgang te verlenen. Maar nee, het moest natuurlijk weer anders. Er is één wijde - de Grote Belt - en één heel smalle doorgang, Oresund of Sont. En dan heb je nog een derde maar nóg smallere doorgang, De Kleine Belt. Deze valt sowieso af: deze columns gaan over zeevaart en mijn schip past niet onder die Oude Kleine Belt Brug door. Die is maar drieëndertig meter hoog. De Kleine Belt is voor coastertjes!

   Dus heb ik de keus tussen de Grote Belt en Sont. Aangezien er altijd haast is in de scheepvaart kies ik voor de kortere route. Wel wat lastiger met een groot schip. De schepen van tegenwoordig kun je moeilijk een coastertje noemen; lengtes van meer dan honderdvijftig meter zijn geen uitzondering meer.

   Het is nu tijd voor een bekentenis: ik héb het niet zo op die Belts. In de winter is het daar bijna constant nacht, er staat of een vreselijke wind of een vliegende storm, er ligt ijs, het is er druk (de drukst bevaren zeestraat ter wereld, volgens Wikipedia). 

En de zomer is al niet veel beter: regen, mist, en nog meer scheepvaart omdat iedereen plotseling over een zeiljachtje beschikt en daarmee perse naar Langeland wil varen…     

Een oude kapitein zei ooit eens: ‘Ze zouden een dijk tussen Skagen en Gotenborg moeten leggen en het plasje water daarachter opdweilen! Dat is toch geen echte zee!’ Ik besefte toen nog niet dat ik ooit als hem zou worden: een ‘oceaan-kapitein’. Pas in je element midden op de oceaan met nog drie weken water voor de boeg! Váren wilden we immers?

   De eerste engte hebben we intussen genomen, de zeestraat tussen Helsingor en Helsingborg langs sprookjeskasteel Kronborg. Het is prachtig weer en mijn zorgen blijken tot dusver overbodig. Voorzichtig en met aangepaste vaart zoekt mijn schip haar weg tussen de boeien van het Drogden Kanaal, met slechts een metertje water onder de kiel. Wanneer we halverwege zijn besef ik opeens dat het ook erg rustig is. Op het water althans: vanaf de luchthaven van Kopenhagen stijgt het ene na het andere vliegtuig op.

Nadat we het smalste en ondiepste stuk gepasseerd hebben gaan we weer volle kracht. Zo, dat hebben we toch maar goed gedaan!

   Een uur later is het potdik van de mist. Pff, het zou wat!

 


Code 1

Op uitnodiging van onze klant mag ik bij uitzondering de wal op om een ‘meeting’ bij te wonen. Want eigenlijk is dat hier verboden, het is immers veel te gevaarlijk voor argeloze zeelui die, na zes weken op zee, een wandelingetje willen maken. Even ‘van die boot’ af, alleen maar wat lopen! Maar nee, de manual voor dit project is onverbiddelijk:  ‘geen ander dan bevoegd personeel, voorzien van volledige persoonsbeschermende middelen, zal zich bevinden op de onder paragraaf 1.43.5a beschreven faciliteit…’

   Ach, ik ben deze bureaucratische onzin al zo lang gewend, ik maak me er niet (al te) druk meer over.

Samen met nog een achttal mannen, gehuld in reflecterende jacks, helmen met gehoorbescherming, stoere zonnebrillen en mét zwemvesten nog aan, nemen we plaats aan een tafel in een soort keet. Ik doe mijn veiligheidszonnebril voorzichtig af en wanneer ik geen commentaar krijg waag ik het zelfs mijn knellende zwemvest af te doen. Kennelijk verwachten de mannen geen plotseling opkomende vloed want verscheidene anderen volgen mijn voorbeeld.

   ‘Heren…’ begint de projectleider, maar hij wordt luidruchtig onderbroken door een VHF waarvan de volumeknop blijkbaar maximaal open gedraaid is.

   ‘Code 1, code 1, code 1!’ galmt het door de keet.

   ‘Code 1, We have an environmental issue…’ de rest gaat verloren in het geluid van een helikopter die boven de keet raast.

Inuit gebied

Milne Inlet, Canada

Poolvosje

Het lijkt alsof we terecht gekomen zijn midden in een slechte spionagefilm. Gelukkig heb ik de Emergency Response Information gelezen en weet ik dat ik kalm moet blijven en een veilige omgeving moet zoeken.  Deze keet lijkt me veilig genoeg ook al omdat geen van de mannen er in paniek vandoor gaan.

   De vergadering begint. Na vijf minuten heb ik nog niets nieuws gehoord dus dwalen mijn gedachten af naar dat Code 1 bericht. Wat is er gebeurd? Een terroristische aanslag? Een felle uitslaande brand? Een opstand van de plaatselijke Inuit-bevolking? Tenslotte ligt de onder paragraaf 1.43.5a beschreven faciliteit op de Noordpool, midden in Eskimo gebied.

   ‘…daarna zal worden aangevangen. Kapitein?’

   ‘Eh, jazeker, daarna zal er eh… zéker worden aangevangen! Direct!’ Men kijkt mij ietwat bevreemd aan. Even mijn kop erbij houden, berisp ik mezelf.

Net wanneer ik wil vragen wat er ook alweer wordt aangevangen knalt die VHF er weer tussen.

De Code 1 situatie is ‘suspended’: we mogen weer naar buiten.

   ‘Wat was dat nou?’ vraag ik de projectleider.

   ‘O, een ijsbeer. Ze hebben hem verjaagt met de helikopter.’

Plotseling blijkt er toch een reden te zijn waarom het niet is toegestaan zomaar een wandelingetje te maken op deze faciliteit…

 


Minicoy Island

Meneer de Bruyn en meneer de With (de namen zijn omwille van de privacy gefingeerd maar bekend bij de auteur van dit artikel) van rederij S.T. te M.  (om commerciële belangen niet te schaden worden hier slechts de beginletters genoemd) hebben net koffie gedronken.

   ‘Zo, nog even de sportuitslagen op NU.nl en dan aan de slag!’ de Bruyn heeft er zin in vandaag.

De With is al begonnen, het is tenslotte half tien, en heeft zijn computer opgestart om te zien waar de schepen van de rederij uithangen.

   ‘Oeoeoe…!’ Brengt hij toeterend uit, lippen rond alsof hij een zoen geeft, ‘wat doen díe nou?’

 

‘Die’ zijn wij, hoewel het schip een andere naam heeft. (De echte naam is bekend bij de auteur) Onderweg naar het Suezkanaal, eindbestemming Canada, (de eindbestemming is gefingeerd, dit om de concurrentie niet wijzer te maken) hebben wij gisteren het zuidelijkste punt van India, Cape Comorin gerond. Dan via het Eight Degree Channel richting Golf van Aden.

   ‘Kijk, Simon,’ wijs ik op de kaart, ‘zie je dat eiland? Laten we er iets dichter onderlangs varen, eens kijken hoe het eruit ziet.’

Simon, tweede stuurman en belast met de reisvoorbereiding, knikt.

 

 

 

  ‘Ok, ik verander het waypoint. Dan kunnen we er rond zes uur dwars van zijn’.

Mooi, denk ik tevreden, nog daglicht genoeg om wat foto’s te maken.

  ‘Waarom wijken ze af van hun koers?’ Gespannen kijkt de With op het scherm. De Bruyn is er ook bij komen staan.

   ‘Zoom eens in! Wat is dat voor een stipje? O nee! Een eiland! Ze koersen er recht op af!’ De Bruyn knauwt op het uiteinde van zijn balpen totdat zijn lippen blauw kleuren van de inkt; hij heeft het niet in de gaten.

   Tegen zes uur sta ik weer op de brug. Het is niet heel spectaculair dat eiland; het heeft wel een leuke naam: Minicoy Island. Zo plat als een pannenkoek met wat palmbomen. Een hoge vuurtoren steekt boven alles uit. Maar het gaat erom dat ik dat eiland nog nooit in het echt gezien heb. En als je er dan toch langs vaart is het leuk even een kijkje te nemen.

 

   ‘Je kan toch gewoon tussen Minicoy Island en Ihavo…Ihavandhippe… Nou ja, dat andere eiland doorvaren!’ (echte naam van het atol bij de auteur bekend) De stem van de With klinkt schril.

   ‘We moeten ze waarschuwen!’ De Bruyn begint driftig op zijn toetsenbord te rammen.

Intussen vervolgen wij onze weg.

   ‘Terug naar de koers Simon!’

Zo is varen nog leuk, denk ik, mijn camera opbergend.

Goedgemutst ga ik achter mijn computer zitten, even kijken of er nog mail is.

Foto boven: originele zeekaart met het eiland

Tweede foto: Close up (bron Wikipeda)

Foto onder: Panoramafoto Minicoy Island


Maak jouw eigen website met JouwWeb